maandag 29 juli 2013

Een zondagsfietstochtje

Het was halverwege de voormiddag. De zon piepte eindelijk voorzichtig door de wolken. De wind blies krachtig, maar het was nog te doen. Ervaren klikte hij in zijn pedalen en gaf een eerste duw. Hij zwaaide nog eens naar zijn vrouw en weg was hij. In zijn wielrennersoutfit van RadioShack zag hij er als een professional uit.  Eerst wat opwarmen en een beetje routine draaien. Na een half uurtje rijden kwam hij op volle kracht. Nog even en hij kwam voorbij het grote rondpunt, dan meedraaien en dan zou hij de Vaart aanschouwen. De rechte baan had hem al uren rijplezier bezorgd. Het water, de wind, af en toe een boot die voorbijkwam en de vissers. Vissers, een sport die hij nooit begrepen had. Hoe kon je nu urenlang naar een dobber zitten staren en ondertussen niets doen? Hij matte zichzelf liever af. Trap na trap, asfalt gleed onder hem voorbij, de wind in zijn gezicht en zijn spieren die strak gespannen stonden. Zijn gedachten stonden op nul. Dit was ontstressen. In de verte zag hij de eerste brug. Sprinttijd! Van het eerst komende paaltje tot aan de brug was het ongeveer 200 meter. Bedreven stelde hij zijn stopwatch in. Zodra hij bij het paaltje kwam spande hij zijn dijbenen op en duwde krachtig op de pedalen. Hij focuste zich op het verkeersbord net aan de brug. Dat was zijn eindpunt. Meter voor meter verslond hij de weg tot zijn concentratie gebroken werd. Hij hoorde een ijselijke gil. Hij zag nog net hoe iets het water inviel. Onmiddellijk trok hij zijn remmen dicht. Boven op de brug stonde een gedaante die luidop aan het lachen was. Het was een eng geluid. Een koude rilling liep over zijn lichaam. De gedaante stopte met lachen, keek hem aan en verdween in het niets. Hij hoorde geplons en keek in het water. Een vrouw spartelde in het water in een poging om boven te blijven. Zonder aarzelen trok hij zijn schoenen uit, gooide zijn zonnebril en helm aan de kant en dook het ijskoude water in. De koude benam hem even de adem. Snel stak hij zijn hoofd boven en hapte naar lucht. Hij draaide rond om te zien waar de vrouw was. Vier meter verder zag hij haar nog spartelen. Zo snel als hij kon zwom hij naar haar toe, zijn spieren protesteerden na de inspanning van daarnet. Het spartelen hield op, haar arm ging langzaam naar beneden. Hij wou hem nog net grijpen, maar zat ernaast. Hij vulde zijn longen met lucht en dook onder. In het donkere water was er niet te zien, dus greep hij op goed geluk. Opeens voelde hij iets, het voelde als een arm en trok eraan. Hij zwom naar boven. Eenmaal boven trok hij het zware gewicht naar boven. Een bleke arm kwam tevoorschijn. Zijn benen begonnen moe te worden, maar hij bleef doorbijten. Eindelijk lukte het hem om de rest van het lichaam boven te hijsen. Het gezicht was beeldschoon maar sneeuwwit. De lippen van de dame waren blauw en de ogen waren in  doodsangst wijd open gesperd. Hij haakte zijn hand onder haar kin en zwom weer naar de oever. Enkele mensen hadden zich al verzameld en een atletische jongen hielp hem de dame op de kant te hijsen. De atletische jongen deinsde terug zodra het naakte lichaam op het gras van de dijk lag.
‘Snel, ze moet beademd worden’ zelf zat hij hijgend aan de kant en snakte naar adem. Niemand reageerde. Verschrikte blikken keken hem aan. Waarom kijkt iedereen zo? Vroeg hij zich af.
‘Komaan, bel de 100.’ Hij draaide zich om en zonder nadenken begon hij de dame te beademen. Water! flitste er door zijn hoofd. Hij draaide de dame op haar zij zodat het water eventueel uit haar mond kon lopen. Er liep een straaltje water langs d’r wang. Hij legde haar weer op  haar rug. Na vijf keer te beademen, wou hij starten met de hart massage. Hij legde zijn hand al op de juiste plaats toen hij zijn hand angstig terugtrok. In zijn haast had het dat nog niet gezien. Zijn maag keerde om en hij voelde hoe misselijk hij werd. Een zuur welde op in zijn keel en hij begon te kokhalzen. In de verte hoorde hij de sirenes loeien. Vechtend tegen zijn misselijkheid probeerde hij haar weer te beademen. Mocht hij wel hartmassage geven bij zo iets? Met piepende remmen stopte de ambulance. Twee mannen liepen de dijk af naar hem toe. Ze pakten hem vast en sleurden hem aan de kant. Een derde man voegde zich bij hen en hief de vrouw op. Zomaar zonder iets te zeggen liepen ze weer naar de ambulance. Samen met een naakte lijk waar het bloed langs haar lenden naar beneden droop. Haar samen gebonden voeten bundelden slap naar beneden.
In de verte klonken nog meer sirenes. De drie mannen haastten zich en gooiden het lijk bijna de ambulance in. Met gierende banden stoof die weg. Verdwaasd bleef hij achter.
Hij had de politie uitleg moeten geven over wat er gebeurd was en waar het lijk was. Ze geloofden hem eerst niet want de ambulance was pas met hen aangekomen. Als het slachtoffer dood was, moest het sowieso ter plaatse blijven voor verder onderzoek. Het tolde in zijn hoofd, wat was hier aan de hand?

De ondervragingen bleven maar duren. Pas na enkele uren lieten ze hem weer gaan.  Een beetje slapjes op zijn benen stapte hij naar zijn fiets. Aan zijn zadel hing een briefje. Voorzichtig pakte hij het vast.
Je weet teveel…

Hij keek angstig rondom zich, niets te zien. Beverig nam hij het stuur van zijn fiets vast. Een geluid achter zich deed hem verstijven. Hij kreeg de tijd niet om zich om te draaien.



De voordeur ging voorzichtig open. Een verontrust gezicht deed de deur open.
‘Mevrouw, we hebben slecht nieuws voor je…’ zei de agente.

maandag 15 juli 2013

Zwierig

 
Zwierig kringel je naar boven
Wit en mysterieus
Als een sluier dwarrel je op en neer
En langzaam sterf je weg in het…
niets