maandag 23 december 2013

Kerstavond


Iedereen vluchtte naar binnen, het was ijskoud daarbuiten. Zelf zat hij gezellig in de hal te kijken naar de mensen. De meesten waren gehaast, anderen liepen met hun handen vol pakjes lachend door de gang, terwijl nog anderen met een krant en een kop koffie de gang doorslenterden. Er was altijd wel iets te zien in het station. Het was er meestal lekker warm en rond deze tijd ook echt wel gezellig. Foute kerstmuziek en kerstbomen sierden de ruimtes. Hij keek op de klok, nog tien minuten en ze zou aankomen. Het moment van de dag waar hij voor opstond. Vandaag zou hij het haar zeggen. Deze morgen had hij zich speciaal gewassen met ijskoud water en zijn haar proberen in de plooi te krijgen.  En nu zat hij hier, te wachten.

Daar was ze, stralend als altijd. Haar lange blonde haar zat in de war en piepte vanonder haar donkere muts. Ze wierp een blik met haar twinkelende blauwe ogen en glimlachte verlegen terwijl een roze blos haar bleke gezichtje kleurde. Het aftandse winkeltasje rolde achter haar aan. Hij klopte op het karton als teken dat ze naast hem mocht zitten. Voorzichtig schoof hij een beetje op. Zijn gedeukte blikje zette hij een beetje uit de weg. Je wist maar nooit.
Zachtjes zette ze zich naast hem neer, deed haar muts en handschoenen af en ritste haar jas open. Hij keek in haar prachtige blauwe ogen. Ogen om in te verdrinken. Zelf had hij ook blauwe ogen, bruingrijs haar en groot was hij ook. Zij was een kleintje maar zo schattig en lief.
‘Dag mooie meid’ fluisterde hij stilletjes.
Ze grinnikte en bloosde nog meer.
‘H… h… hoi…’ stotterde ze verlegen.
‘Hier’ en hij gaf haar een kopje lauwwarme koffie. Dat hij het daarnet gestolen had, van een man die zo verdiept was in zijn krant, was maar een detail.
Gretig nam ze het aan en pakte een slok.
‘Dank je wel, het doet deugd met deze koude.’
Het bleef stil. Samen keken ze naar de mensen die zich voorbij haasten. Af en toe hoorde je het gerinkel van een muntstuk in het blikje. Nu en dan schonken mensen hen een warme glimlach vol medelijden, anderen liepen in een grote boog rond.
‘Weet je welke avond we zijn vanavond?’ brak hij opeens de stilte.
‘Nee, ik weet dat al lang niet meer, ik tel de dagen niet meer’ zei ze met een kleine kraak in haar stem. Hij zag de droefheid in haar ogen. Niemand had voor zo’n bestaan gekozen, dat wist hij ook wel, maar kerstavond was toch steeds speciaal, ook al leefde je op de straat.
‘Het is Kerstavond’ glimlachte hij en keek haar hoopvol aan.
Ze zei niets, ze plukte wat afwezig aan de touwtjes die los hingen aan haar dikke wollen jas.
‘Kerstavond’ probeerde hij nog eens.
Weer bleef het stil, deze keer keek ze op en zag hij tranen in haar ogen. Een traan gleed zacht naar beneden en liet een blanke streep achter op haar vuile wang.
‘Niet huilen, niet huilen…’ hij wist niet wat hij moest doen. Haalde dan maar een groezelige zakdoek uit en wreef onhandig haar tranen weg. Het blanke streepje werd weer gevuld met vuil. Teder streelde hij haar lange warrige haren en veegde een lok uit haar gezicht.
‘Kom,’ zei hij en hij pakte haar hand. ‘We gaan naar een plek waar het heel mooi is.’ Verbaasd keek ze hem aan. Hij sprong enthousiast recht.
‘Allez kom.’ Snel raapten ze hun spullen bijeen. Het blikje werd geteld. Het was echt wel kerstavond vandaag, er zat voor vijftig euro in. Gretig stak hij het in zijn zak, pakte haar hand en trok haar mee. Onderweg zag hij nog een dik deken liggen. Vluchtig keek hij rond en griste het mee. Eerst tijd om hun lege buik te vullen.

De klok van de kerk sloeg al elf uur. Aan de open hemel fonkelden honderden sterren en de volle maan prijkte in volle glorie aan de hemel. Onder hun voeten kraakte de sneeuw. Ze liepen hand in hand door het stille park. Het was prachtig. Kerstverlichting gaven de ijskegels een blauwe gloed. Een vuurkorf in de grote kerststal stond nog licht te smeulen, maar het park was verlaten. Hij grabbelde in zijn spullen en vond enkele houten sigarenkistjes. Voorzichtig legde hij die op het smeulende hout en blies. Het duurde niet lang of knetterend schoten de kistjes in brand. Ze trok aan zijn mouw en wees naar het muurtje wat verder. Daar lagen nog enkele houtblokken onder een afdakje. Breed glimlachend haalde hij enkele blokken. Het vuur werd groter en warmer. Ze zetten zich in het stro van de stal en hij sloeg het dikke warme deken rond hen. Samen keken ze naar het vuur, het prachtige park dat eruit zag als een sprookje en naar de sterren aan de hemel. Hij keek haar verliefd aan. Het vuur gaf haar gezicht een engelengloed. Teder streelde hij opnieuw haar warrige lokken en haar wang. Intens en vol verwachting keek ze in zijn ogen. Heel zachtjes naderde hij haar lippen en drukte die van hem er voorzichtig op. Een hemelse warmte verspreidde zich over zijn lichaam en hij voelde zich immens gelukkig. De zalig kus bleef duren. Hij pakte haar nog dichter vast. Hun ademhaling versnelde en het ritme van hun hart klopte sneller. Hun lippen gleden over elkaar en hun handen verdwenen onder hun kleren en raakte elkaars naakte huid aan. Zachtjes duwde hij haar neer. Heel even onderbrak ze de kus en keek hem liefdevol aan. Haar ogen stonden vol verlangen en liefde voor hem. Zijn lippen verkenden verder haar lichaam, zo goed en kwaad mogelijk als kon. Hun lichamen verstrengelden in elkaar. Teder bedreven ze de liefde terwijl sterren en de maan toekeken.
En dan verscheen het eerste sneeuwvlokje. Een werd al snel twee. Haastig legde hij nog enkele blokken hout op het vuur dat gelukkig beschut was voor de sneeuw. Ze kropen dicht tegen elkaar aan.
‘Ik hou van je, mijn lieve kleine meid’ fluisterde hij met heel zijn hart.
‘Ik hou van ook van je, mijn lieve knappe prins’ fluisterde ze terug. Hij voelde de warmte van de liefde weer over zich lopen. Hij kuste haar opnieuw en het prachtige spel van de liefde begon opnieuw.
De klok van de kerktoren sloeg één uur en in het verlaten park in de kerststal lagen twee overgelukkige mensen verstrengeld in elkaars armen te slapen. Ze waren in de zevende hemel.


‘Miljard, zo koud, min 15 deze nacht’ bromde de parkwachter. Hij had er geen zin in vandaag, het was Kerstmis. Maar, de plicht roept. Straks kwamen de mensen weer het park in om de levende kerststal te bewonderen. Hij moest de vuurkorven weer aankrijgen, na de verschrikkelijke sneeuwval van deze nacht. Foeterend ging hij verder tot hij bij de kerststal kwam. Daar vond hij hen. Verstrengeld ineen met een gelukzalige glimlach op hun lippen. Hij bleef staan en aanschouwde het tafereel. Hun lippen en neus waren blauw.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten