donderdag 18 april 2013

De lugubere verdwijning


Het ijzer knarste toen het poortje openging. De scharnieren maakten een schel piepend geluid dat door merg en been ging.  Een gure ijzige wind blies krachtig waardoor gitzwarte wolken door de lucht vlogen. Het was donker, stik donker.  Voetstappen weerklonken en stopten weer. Het schelle geluid sneed weer door merg en been. Enkel de zaklamp gaf een flauw oranje licht en scheen zwak door de kleine opening. De voetstappen knarsten op het grint. Ze wist dat hij kwam. Zodra de lente in het land was, kwam hij elke avond rond het zelfde uur. Een rilling liep door haar lijf en dat kwam niet door de vrieskou. Al weken was het ’s nachts aan het vriezen. Het bleef maar duren alvorens de zon haar werk begon te doen. Als het zo zou blijven doorgaan, zouden ze hier doodvriezen.
Het knarsende geluid kwam steeds dichter. Zo stil mogelijk kroop ze in een hoekje. De rest lag vredig te slapen, die beseften het niet eens. Zij was de uitzondering in de groep. Terwijl de andere drie meegingen met de seizoenen, leed zij aan slapeloosheid.
Er werd zachtjes gerammeld aan het slotje. Het beven werd erger. Haar hart bonsde in haar keel. Ze probeerde zich zo klein mogelijk te maken en wachtte af. Ze wist wat er ging komen. Haar spieren begonnen zich al op te spannen. Bijna tevergeefs probeerde ze haar stem onder controle te houden, maar het was alsof die een eigen leven begon te leiden. Ze zag de anderen tegenover haar tegen elkaar gedrukt zitten. Ze waren maar met drie. Hoeveel moeite ze ook maar deden, ze bleven met drie. De andere hadden zich al eens luidop afgevraagd hoe dat kwam, maar hadden niets door. Zijzelf wel. Hij, hij was de oorzaak.  En elke avond opnieuw, steeds rond hetzelfde uur.
Ze hoorde hoe het deurtje zachtjes openging. Het oranje licht scheen binnen. Snel deed ze haar ogen dicht en deed alsof ze sliep. Diep vanbinnen wist ze dat het niet zou helpen. Sowieso zou hij doorgaan. Een reusachtige vuile hand naderde haar. Het was bijna zover. Ze kon de stinkende geur ruiken. Het rook naar beesten. Ze kon het niet laten, de drang was te groot, haar stem sloeg bijna over van angst. Met een enorm snelle beweging haalde ze naar hem uit. Razend snel trok hij zijn hand terug. Ze hoorde hem vloeken, maar het was tevergeefs geweest. Nog dreigender dan daarnet kwam de hand naar haar toe. Hij verdween onder haar kont. Ze zat helemaal verstijfd en wachtte tot het over zou zijn. En dan was het over en waren haar vriendinnen aan de beurt. In de verte hoorde ze een deur opengaan. Zelf drukte ze zich zachtjes jammerend verder terug in het hoekje en negeerde het kabaal van de rest.
‘Mariëtte, weer drie eiers vandaag, de lente is op komst!’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten