dinsdag 19 februari 2013

Dat was het dan


De gang was lang en verlicht met felle lampen. Hier en daar stond een volgepropt karretje tegen de muur. Ik kwam voorbij een leeg lokaaltje met een groot raam waaraan allerhande affiches hingen. Ik deed de moeite niet om ze te lezen. Lichtjes nerveus stapte ik door, de nummers bekijkend die naast de deuren hingen. Af en toe piepte ik nieuwsgierig binnen daar waar een deur openstond. Meestal was het stil of hoorde ik stemmen geanimeerd babbelen of klonk er een sereen gefluister. 156, 157,158… 159 hier was het. Ik ademde diep en met een zacht klopje stapte ik behoedzaam door de deur. Het was schemerdonker in de kamer. Mijn ogen moesten zich even aanpassen. De lichte zenuwachtigheid nam toe. Ik wist niet wat ik moest verwachten.  Toen zag ik haar, hoewel ze me hadden gewaarschuwd was ik toch een beetje in shock. Een tijdje geleden zag ze er nog zo onverwoestbaar uit. Een vrouw uit één stuk. Groot en kloek. Ze was groter dan mij, ja, ik geef toe, ik ben een kleintje. Nu was ze slechts een schim van zichzelf. Haar donkere zwarte krullen waren niet meer zwart, maar in korte tijd een soort van grijs geworden en krullen deed het ook niet echt meer. Slangetjes zaten in haar arm en lagen over haar gezicht. Ze sliep en lag er wonderwel vredig bij. Haar ademhaling was rustig.
Stilletjes deed ik mijn jas uit en hing hem op de stoel. Zonder lawaai te maken ging ik zitten en bleef naar haar kijken.

‘Mémé, mag ik een rabarber?’ vroeg ik. Mémé zuchtte even, stond op, nam een keukenmesje en ging naar de gigantische moestuin. Ik huppelde enthousiast achterop. Behendig sneed ze een stengel af. We stapten naar de composthoop, daar deed ze de voet en het blad af zodat alles direct netjes was. Ik stapte druk pratend mee met haar naar de keuken. Daar waste ze de rabarberstengel, sneed die in stukjes en deed die in een potje met suiker. Blij nam ik het potje vast en ging buiten op het stoeltje zitten dat mijn pa nog gemaakt had. De gele kanarie boven mijn hoofd floot zijn mooiste liedjes.

Ze zuchtte diep en bewoog lichtjes met haar vinger.
Na de dood van pépé zorgde ze voor de moestuin. Een grote oppervlakte die ze jaren met trots onderhield. Boontjes, sla, tomaten, rabarber,… alles stond in de tuin. Dan werkte ze erin en sloeg een praatje met de buurmannen en buurvrouwen. De laatste jaren was ze ermee gestopt en mocht mijn broer het land onkruidvrij houden. Het ging niet meer zo goed zei ze.

Het was zaterdagvoormiddag en mama en papa moesten werken. Broer en ik speelden op de grond met de oude legoblokken van papa. Het was weer kapperstijd. Francine kwam het haar van mémé op krulspelden te steken. Zoutkoekjes en porto werden uitgehaald en op tafel gezet. Feest, voor ons althans. ‘Mémé, mag ik een beetje fruitsap?’ vroeg ik. ‘Ja hoor, pak het maar zelf’ zei ze terwijl ze stokstijf zat en een krulspeld aangaf. Mémé en Francine roddelden er gezellig op los en vertelden over vroeger.

Als we op zaterdag bij mémé waren, moesten we wel altijd naar één of andere buurvrouw om krulspelden te gaan insteken. In de loop der jaren haakten de buurvrouwen één voor één af, ze gingen naar het rusthuis, stierven of verhuisden naar een appartement. Enkel de buurvrouw van rechts woonde er nog, maar die was helaas dement aan het worden.

Mijn broer en ik zaten in pyjama in de zetel te kijken naar één of ander Frans showprogramma waar we niets van begrepen. Mémé was in de keuken in de weer. Ze maakte haar befaamde karnemelkpap met appeltjes. Een beetje ongeduldig waren we aan het wachten tot die klaar was. ‘Ga maar aan tafel zitten en pas op want het is warm’. Voorzichtig slurpte ik de pap op. Als onze pap op was, was het bedtijd. Eens in bed, sloop ik stiekem naar haar kamer waar er boven op de kast een blikkendoos stond met snoepjes in. Ik klom op de kast om snoepjes te nemen en die samen met broer op te eten in bed. Af en toe betrapte ze ons en mochten we op onze knieën in straf gaan zitten.

Ik zie ons nog zo zitten. Elk aan een kant van het bed. Gestraft. Ik moest even glimlachen. We waren deugnieten. Mijn broer en ik. Nu ik eraan denk, ik moet dringend nog eens karnemelkpap klaar maken.

We zaten met vier rond de tafel. In het midden van de tafel een berg boontjes. Mémé aan de ene kant, Francine de buurvrouw aan de andere kant en tante Jeske naast mij. Allemaal de topjes van de boontjes afdoen. Mémé stond recht om een grote emmer vol boontjes te gaan wassen. Mijn handjes deden al pijn van een uur bezig te zijn, maar ik gaf niet op. Ik wou de buurvrouwen eens laten zien dat ik ook al groot was. Ik deed verbeten door en luisterde aandachtig naar hun verhalen.

Tantje Jèske, het heeft jaren geduurd alvorens ik wist dat Jèske eigenlijk Agnes was. Ze was zelfs niet eens een echte tante. We noemden haar gewoon zo. En die boontjes, ieder jaar was het boontjestoptijd. Dagen aan een stuk boontjes toppen tot vervelends toe. Kilo’s heb ik er getopt.

‘Mémé, mijn tand zit los’. We stapten samen van school naar huis door het kerkhof. Dat was de kortste en veiligste weg naar huis. Mémé stopte en keek in mijn mond.
‘Toon eens?’
Terwijl ze in mijn mond keek wees ik de bewuste voortand aan. Ze haalde een zakdoek tevoorschijn en trok met een zachte rukje de tand eruit. Ik had het bijna niet gevoeld en keek trots naar mijn tandje.
Dat verhaal heb ik al honderd zo niet duizend keer mogen horen. Ze vertelde het telkens met enorm veel plezier.
Ze bewoog heel even. Ik keek op. Ze opende heel even haar ogen, er verscheen iets van een glimlach en ze sloot haar ogen opnieuw. Zou ze me herkend hebben, vroeg ik me af. In de gang denderde een karretje voorbij. Ik hoorde opeens een gerinkel in de verte. Het was een bekend melodietje. Mijn telefoon, besefte ik opeens…
Ik opende mijn ogen en zag dat ik in mijn bed lag. Op het schermpje stond ‘mama’.  Ietwat verward nam ik op.
‘Hallo…’ geeuwde ik.
‘Griet?’
‘Ja?’
‘Het is om te zeggen dat mémé er niet meer is, ze is deze ochtend gestorven…’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten